‘Ja, heus. Ik zie jou. Ik zie jou écht’. Twee helderblauwe ogen keken mij doordringend aan. Wat blonde krullen hopte vrolijk heen en weer toen hij mij stevig omhelsde. ‘Gelukkig maar’ zei ik iets te hard en te snel dan passend was. ‘Ik sta er ook écht’. Iets wat ik doe als ik wat verlegen ben. Flauwe grapjes maken. Nog een knuffel volgde. In het spirituele circuit schudt je elkaar geen handen. Je knuffelt. Hart tegen hart. Stevig, ferm en altijd iets te lang. Jij bent zó puur vervolgt hij. Maar je zit veel teveel in je hoofd lief meisje. Verkleinwoorden. Ook iets wat mij opvalt in mijn zoektocht naar spiritueel geluk. Ik vraag hem waarom. De helderblauwe ogen leggen rustig uit dat hij het kleine meisje in mij daarmee aanspreekt. Mijn innerlijk kind. ‘Ze is gekwetst en eenzaam’ spreekt hij uit. ‘Jij bent altijd al anders geweest. Jij wist al veel meer dan je aankon op jonge leeftijd. Dat heeft ervoor gezorgd dat je nu alles heel rationeel wilt benaderen. Je hoofd beschermt je hart. Laat los en voel je vrij’ eindigt hij zijn gesprek.

Er volgt alweer een knuffel. Mijn innerlijk kind is onder de indruk. Mijn innerlijke criticus vraagt zich af hoeveel innerlijke kindjes zich hierin zullen herkennen. Veel, vermoed ze.

De blonde krullen hopsen alweer naar een volgende dame. Ik kijk toe hoe er gelijk intens geknuffeld wordt. Een kleine steek van jaloezie volgt. Bijzonder.